Jeanne-Marie Le Prince de Beaumonts uit 1757 stammende spookjesklassieker over de liefde tussen een provinciaalse meid en een in een monster betoverde zelfingenomen prins krijgt met andere woorden een nieuwe sacharineversie waarin alles overdadig beweegt, tintelt en twinkelt. Daar is het een Disneyadaptatie voor natuurlijk. Toch voelt de prent nergens fris of nieuw aan, eerder mechanisch en berekend. En daar kunnen een alles gevende Emma Watson als Belle en Kevin Kline als haar vader weinig aan veranderen. Frappant is wel dat de laatste scène eigenlijk de beste is. Wanneer ‘stemacteurs’ Dan Stevens, Ewan McGregor, Ian McKellen en Emma Thompson eindelijk hun gezicht laten zien, en de CGI-naar de achtergrond wordt verwezen krijg je plots wel vuurstokschilfers magie te zien. Vooral ook omdat McKellen op de valreep nog met de beste oneliner aan de haal mag gaan. Ook de eindgeneriek is verzorgd – sympa, dat Frans - en dat wil wat zeggen aangezien Celine Dion opnieuw haar keelgat openzet.
‘Beauty And The Beast’ een slechte film noemen zou oneerlijk zijn. Oneerlijk tegenover het talent voor en achter de camera, oneerlijk voor de kinderen die hier hun liefde voor het grote witte cinemadoek kunnen cultiveren en oneerlijk voor de volwassenen die smachtend terugdenken aan een tijdperk toen Helmut Lotti nog klassiek moest gaan, videobanden nog werden teruggespoeld en er in prime time nog wasmachines en waterkokers werden geknuffeld. Dus ja, laat er maar plaats zijn voor een scheut sprookjesmagie in de cinema, hoe voorgekauwd ook. Want ‘Beauty And The Beast’ is geen slechte film. Maar wel een tikkel overbodig. Dat krijg je natuurlijk als je een meesterwerk revisioneert, maar er bijna geen enkele opwaardering weet in te stoppen. Of hoe de originele animatiefilm de enige en echte beauty blijft. Naast Jean Cocteaus jarenveertigklassieker wel te verstaan.