Waar is de tijd dat we op zaterdagavond nog geen videobanden (laat staan blinkende digitale beelddragers) en commerciële zenders hadden om het televisiemenu te kleuren? En we dus eigenlijk enkel maar konden kiezen tussen een spetterend showprogramma op de Nederlandse buis of de tv-film van de week op wat toen nog gewoon BRT heette. Die melancholische vraag overviel ons bij het bekijken van ‘Jack The Ripper’ uit 1988, die perfect zou gepast hebben op zo’n zaterdagavond. Of twee, aangezien het hier om een Britse miniserie gaat, met een voor die tijd opvallende cast en knappe production values.
Ruim drie uur lang zijn we zoet met een reconstructie van het onderzoek dat werd gevoerd naar de moorden die Jack The Ripper in het najaar van 1888 pleegde in de Londense Whitechapelbuurt. Moorden die nog steeds niet opgehelderd zijn, en ruim tweehonderd jaar later nog steeds voer zijn voor speculaties en giswerk. Vast staat dat de moordenaar zo goed als zeker thuis moet geweest zijn in de medische wereld, getuige de chirurgische precisie waarmee zijn slachtoffers (allemaal prostituees) werden omgebracht en in de meeste gevallen werden gedissecteerd.
Regisseur/coscenarist David Wickes kreeg toegang tot de authentieke Scotland Yard-dossiers om zijn scenario te stofferen. Toen hij op basis daarvan verkondigde dat zijn film de ware identiteit van de moordenaar zou onthullen, stonden heel wat historici meteen klaar om die theorie naar de prullenmand te verwijzen. Met reden, zo bleek. Niet alleen was Wickes’ onthulling dat de moordenaar connecties had met de koninklijke familie tien jaar eerder al gebruikt in ‘Murder By Decree’, deze (nog steeds niet bewezen) theorie deed daarenboven reeds sinds midden jaren zestig de ronde en was de inspiratie voor het boek ‘Jack The Ripper: The Final Solution’ dat in 1976 was verschenen. Diezelfde invalshoek zou later trouwens ook centraal staan in de comic book ‘From Hell’ van Alan Moore (en de verfilming daarvan in 2001).
Wickes werd dus bijna het slachtoffer van zijn eigen Barnumaanpak, maar toch kon de miniserie op heel wat bijval rekenen. Niet in het minst omdat alles mooi paste in de Ripper-hetze, bijna op de kop af honderd jaar nadat de moorden Londen in hun greep hielden. De rol van Frederick Abberline, de Scotland Yard-speurder die met de zaak belast was, lijkt wel op het lijf geschreven van Michael Caine, die een Golden Globe kreeg voor zijn vertolking, en twee jaar later opnieuw samenwerkte met Wickes voor ‘Dr. Jekyll & Mr. Hyde’. Oorspronkelijk waren de opnames gestart met de minder bekende Barry Foster in de hoofdrol. Om de Amerikaanse geldschieters ter wille te zijn, werd die echter in extremis vervangen door de beter in de markt liggende Caine.
Wickes permitteerde zich trouwens opvallend veel dichterlijke vrijheden voor zijn ‘historisch accuraat’ verhaal. Het personage van Emma Prentiss (vertolkt door Jane Seymour) is bijvoorbeeld volledig fictief, en diende enkel maar om een romantische subplot in het verhaal te krijgen. De Amerikaan Richard Mansfield (rol voor Armand Assante) die ten tijde van de Jack The Ripper-moorden met een theatershow over Dr. Jekyll & Mr. Hyde door Londen toerde, is historisch wel correct, maar de man was nooit zo verdacht van de moorden als deze serie wil laten uitschijnen. Kortom, al bij al toch meer publieksvriendelijke fictie dan non-fictie in deze entertainende fact based chiller. Kilo’s korrelzout die echter niet kunnen verhinderen dat deze boeiende miniserie 22 jaar na de conceptie nog steeds garant staat voor aardig kijkvoer.