“A good heart these days is hard to find, so please be gentle with this heart of mine”, zong Feargal Sharkey in zijn grote hit ‘A Good Heart’ waarmee hij begin 1986 een tweede plaats wist te veroveren in de toen razend populaire BRT top 30. Info waarmee we meteen al afwijken af nog voor de bespreking van dit filmisch goed hart uit de startblokken is geschoten.
Snel naar het cinematografisch pad dus maar voor deze eerste Amerikaanse film van de IJslandse regisseur Dagur Kari, wiens korte studentenfilm ‘Lost Weekend’ in 1999 op verschillende internationale festivals werd gelauwerd. Al kennen de meeste cinefielen hem vooral van zijn debuut ‘Noi Albinoi’ uit 2003. Zoals veel andere arthouse Europese regisseurs (zie bijvoorbeeld zijn landgenoot Baltasar Kormakur en ‘Inhale’) kreeg ook Kari de kans om over de grote plas een onafhankelijke film te draaien. Bovendien eentje waarvan hij zelf het scenario had geschreven.
Hoofdpersonage in ‘The Good Heart’ is de dakloze Lucas (Paul Dano). Hij leeft onder Brooklyn Bridge, beschutting zoekend tegen de kou en regen in kartonnen dozen. Lucas bereikt zijn breekpunt en onderneemt een zelfmoordpoging. Die mislukt, en hij ontwaakt in het ziekenhuis, naast het bed van Jacques (Brian Cox), een grofgebekte en ongemanierde cafébaas die zonet een vijfde hartaanval heeft overleefd. Al snel groeit er een band tussen Lucas en de ‘dirty old bastard with filthy habits’ waarop de oude knorpot Lucas onderdak biedt in een kamer boven zijn bar ‘House Of Oysters’. En dat is nog niet alles: Jacques belooft Lucas dat hij eigenaar mag worden van ‘House Of Oysters’ na zijn dood. Jacques heeft immers zelf geen familie meer en zou graag hebben dat de bar na zijn overlijden alsnog blijft bestaan. Wanneer Lucas een romance begint met April (Isild Le Besco), een gestrande Franse airhostess die bang is om te vliegen, is dit niet naar de zin van Jacques. Waardoor Lucas min of meer gedwongen wordt te kiezen tussen de man die hem uit de goot hielp of de vrouw waarop hij verliefd is geworden.
‘The Good Heart’ balanceert op de lijn tussen drama en komedie. Het uitgangspunt is dramatisch, in de uitwerking zit een fikse dosis (zwarte) humor verwerkt. Met de casting zit het snor: Dano heeft de gepaste verzopen puppylook om zijn personage geloofwaardig te houden, en Cox is als vanouds zijn betrouwbare zelve om van de mysterieuze bareigenaar een geslaagd figuur te maken. Tegelijkertijd is dit ook zo’n verhaal waarin de sfeer primeert op de narratieve motor. Het lijkt wel alsof Kari het zelf eveneens jammer vindt dat hij toch voor een paar conflicten in het script moet zorgen, en dat hij eigenlijk niets liever zou doen dan zijn personages gewoon anderhalfuur te observeren.
Die twijfel laat zich uiteindelijk voelen in het resultaat. ‘The Good Heart’ is veel te afstandelijk om echt mee te zijn met het scenario en de karakters, en de weg naar de al bij al voorspelbare finale (die weliswaar volgt op een bevreemdende twist), weet nauwelijks te boeien. Het gevolg: een licht-intrigerend drama dat zijn potentieel te weinig weet waar te maken. En daardoor waarschijnlijk noch bij de arthousefan noch bij de doorsneefilmliefhebber echt potten zal weten te breken.