Ergens is het jammer dat Danny Boyle precies voor ‘Slumdog Millionaire’ zijn (eerste/enige?) Oscar binnenrijfde. De getalenteerde Brit liet zich namelijk al jaren opmerken als een eigenzinnige cineast die niet voor één gat te vangen was, een filmmaker die geen concessies deed aan zijn publiek. Wanneer hij onversneden genrecinema maakte (thriller ‘Shallow Grave’, horrorhit ‘28 Days Later’, sciencefictionprent ‘Sunshine’), voegde Boyle daar bijvoorbeeld een onverwacht en verrassend pigment aan toe dat zijn film juist boven dat genre deed uitstijgen. Maar het gros van de tijd draaide de langs de grote Tinseltownpoort geïmporteerde Angelsaks films die niet eens in een genrehokje onder te verdelen zijn (‘Trainspotting’, ‘The Beach’).
Het is dan ook exemplarisch voor Hollywood (en voor de Academy Awards) dat het niettemin aardige sloppenwijkfeelgooddrama ‘Slumdog Millionaire’ breed gefêteerd werd en dat uitgerekend die prent Boyle de lauwerkransen opleverde die ‘m al sinds medio jaren ’90 toekwamen. Zijn Hollywood-Bollywood-pudding valt immers onder de tot commerciële crowdpleaser gepimpte arthousecinema-noemer, exact het soort veilige cinema dat iets te bewust voor iedereen goed wil doen. Zou Boyle zijn tanden kwijt zijn? Het was een vraag die op ieders lippen brandde. Op basis van zijn nieuwste worp, het op ware feiten gebaseerde ‘127 Hours’, lijkt het antwoord op die vraag ja te zijn.
In dit survival drama kruipt hij met camera én camcorder in de nek van hoofdpersonage Aron Ralston (James Franco solliciteert naar een gouden beeldje), een avontuurlijke trekker die tijdens één van zijn uitjes in de Canyons in een spelonk dondert en daar met zijn hand tussen een rotsblok terechtkomt. Helaas voor hem heeft hij niemand van zijn hiking trip op de hoogte gesteld en is het niet waarschijnlijk dat hij snel als vermist wordt opgegeven. 127 uren lang zien we hoe Ralston zich staande poogt te houden om uiteindelijk een radicale beslissing te nemen: wil hij overleven, dan moet hij zijn arm amputeren.
Opdat het publiek deze op het boek van de echte Ralston gebaseerde eenakter toch niet als een saaie trip zou ervaren, heeft Boyle er alles aan gedaan om zo hip mogelijk uit de hoek te komen. De eerste twintig minuten, waarin we Ralston leren kennen als een enthousiaste mountainbiker die geheel tegen zijn planning in twee knappe eveneens in de Canyonlands van Utah rondzwervende meiden een paar mooie plekjes laat zien, heeft alvast meer weg van een visueel opgefokte MTV- of TMF-achtige videoclip (inclusief bezwerende klankband!) dan van een aardedonker overlevingsdrama. Echt donker wordt het helaas zelfs nooit. Op geen enkel moment is de wanhoop van Ralston écht voelbaar. De flashbacks en hallucinaties die bedoeld zijn om ons inkijk te geven in de psyche van de getormenteerde vrijbuiter, zijn nog holler dan de grot waarin Ralston terechtkomt. En de pogingen waarbij Boyle bewust het melodramatische karakter de hoogte injaagt, zijn niet op één hand te tellen – faut le faire.
Gelukkig kan Boyle rekenen op de verbluffende James Franco, die zich tussen alle splitscreens, jumpcuts, close-ups en temposwitches staande weet te houden. De scènes waarin hij als Ralston een radioprogramma verzint om de tijd te doden, horen bij de schaarse oprechte momenten. Je kan niet zeggen dat ‘127 Hours’ een slechte film is. Daarvoor oogt het allemaal te mooi en raast het aan een te zinderend tempo voorbij. Maar inhoudelijk gaat de film, in tegenstelling tot zijn hoofdfiguur, niet door merg en been en op de keper beschouwd vertelt hij een verhaal dat in een documentaire van niet langer dan een uur op pakweg National Geographic beter tot zijn recht komt dan in de lege mooifilmerijverpakking, die Boyle etaleert.