Familiebanden, je moet ze Mike Mills niet leren kennen. In ‘Beginners’ verwerkte hij het feit dat zijn vader op zijn vijfenzeventigste en na vijfenveertig jaar huwelijk uit de kast kwam als homoseksueel. Een film die Christopher Plummer een Oscar voor beste mannelijke bijrol opleverde. ‘20th Century Women’ was dan weer een eerbetoon aan de levenskracht van zijn moeder, die op het scherm werd vertolkt door Annette Bening. Ook deze ‘C’mon C’mon’ is autobiografisch ingekleurd. Mills liet zich ditmaal inspireren door zijn toen bijna tienjarige gender non-conforme zoon Hopper. Miranda July is trouwens de moeder van de kleine snaak.
Niet dat Mills iets wil vertellen over gender. ‘C’mon C’mon’ besteedt daar zelfs helemaal geen aandacht aan, maar concentreert zich volledig op de opvoedingsproblemen die je als ouder kan hebben met een kind dat ontzettend veel tijd vraagt en opslorpt. Ook in preken is Mills niet geïnteresseerd: heel weinig is echt uitgeschreven in deze film die zich een aura van semidocumentaire aanmeet.
Het is trouwens geen vader-zoonrelatie die centraal staat in het in kunstzinnig zwart-wit gedraaide ‘C’mon C’mon’, maar een oom-neefrelatie. Het stramien volgend van een roadfilm waarvoor Mills de inspiratie vond bij Wim Wenders’ 'Alice In Den Städten' (1974) waar de interactie tussen een journalist en een negenjarig meisje op het voorplan staat. Hier is het de negenjarige Jesse (Woody Norman) die het thuis niet zo gemakkelijk heeft daar zijn vader aan een bipolaire stoornis leidt. Ook zijn moeder (Gaby Hoffmann) zit vaak met de handen in het haar want naast de zorg die ze moet besteden aan haar zorgbehoevende partner moet ze ook Jesse en zijn ADHD-neigingen een plaats geven in haar dagschema. Waaarop ze uiteindelijk haar broer (Joaquin Phoenix) engageert om even op haar zoon te letten. En dat leidt naar een geanimeerde citytrip-uitstap als journalist Phoenix op reportage moet en besluit om Jesse mee te nemen. En daarbij zowel met zichzelf als zijn verleden wordt geconfronteerd.